‘Dit was eeuwenlang een racistische samenleving’
Ik ben kleindochter van een KNIL totok (een Europese Nederlander, nvdr) en…
Vorig jaar heb ik naar enkele podcasts van Revolusi geluisterd en daarna het boek gekocht. Fascinerend! Wat een opluchting om dat alles te lezen. Ineens werd het rommelplaatje in mijn hoofd over de Nederlands-Indische samenleving, veel duidelijker. De puzzel was klaar. Revolusi valt deels samen met mijn eigen geschiedenis. Ik realiseerde me ineens wat er zich in Indonesië, in Oost-Java, in Malang afspeelde op momenten, dat mijn ouders daar op zondagochtenden in 1949 met mij in de kinderwagen rustig over Kajoetangan wandelden. Of toen ik op mijn tweede verjaardag in september 1949 op het achtererf werd verrast met taart en cadeautjes. Ik weet nog, dat mijn belangstelling vooral uitging naar de speelgoedtank en -tram.
Zo rond de internationale padvindersjamboree in Amsterdam in 1937 was mijn moeder besmet geraakt met het Indische virus. Taal, cultuur en mensen: ze vond het schitterend. Zo raakte ze verzeild in de gemeenschap van Indonesische studenten in Amsterdam en met hun activiteiten, onder andere in het Koloniaal Museum. Via die kanalen kwam ze in contact met een knappe donkere jongeling, die mijn vader zou worden. Hij was geen student maar een ex-zeeman die, naar ik vermoed, op schepen van de KNSM had gevaren. Mijn ouders hielden zich onder andere bezig met colportage van het Indonesische krantje Indonesia. Na hun huwelijk in oktober 1946 hebben ze enkele maanden op het redactieadres van Indonesia gewoond: Jan Willem Brouwerplein (nu Concertgebouwplein), Amsterdam Zij kenden er alle kopstukken van de redactie.
Mijn ouders besloten om na hun huwelijk in Amsterdam in oktober 1946 naar het vrije Indonesië te gaan. Daar zouden ze helpen het land, de nieuwe republiek, op te bouwen. De Weltevreden vertrok december 1946 richting Djakarta. Aan boord enkele tientallen Indonesiërs, die naar huis gingen, naar de Republik Indonesia. M’n moeder vertelde vaak over de aankomst in Tandjong Priok, alle complicaties, de vertragingen. Tientallen jaren stond in haar boekenkast het fotoboek Een Staat in Wording. Het is geen dik boekwerk. Het dateert van 1946 en eindigt hoopvol met de ondertekening van de overeenkomst van Linggajati.
Het liep anders. Mijn ouders wilden in januari ‘47 vanuit Jakarta doorreizen naar Malang, naar het ouderlijk huis van mijn vader. De Indonesiërs, op weg naar huis, reisden per trein verder. Voor mijn ouders kwam van het opbouwen van de Republik nog niets terecht. Er was ook geen werk en dus ook geen geld. Waarschijnlijk kreeg hun enthousiasme daardoor een deuk. Delen van de meegenomen uitzet en van de huwelijkscadeaus werden verkocht. Ik kwam in sepember 1947 ter wereld in het katholieke ziekenhuis. Dokter Soebiakto rekende niets, omdat mijn ouders armlastig waren. Maanden later werd mijn vader door buren getipt dat er een moord op ons was gepland. Die Hollandse vrouw in de kampong was de vijand! We lieten het huis midden in de nacht achter en vluchtten naar vrienden van mijn vader, Jalan Sarangan 8. Gelukkig kreeg mijn moeder daarna een baan. En nog wel als secretaresse bij de X-brigade. Dat is toch ironisch: mijn pro-Indonesische moeder werd (a) gezien als de vijand van Indonesië en (b) ging werken bij het Nederlandse bezettingsleger. Na de soevereiniteitsoverdracht kreeg zij weer een baan. Ditmaal was haar baas Roeslan Abdulgani, de latere minister van voorlichting in de regering-Soekarno. Hoe is het mogelijk?
Als Indo werd mijn vader in Malang weer uitvoerig gediscrimineerd door de Europese bazen. Zijn rancune groeide. De armoede, de discriminatie, de onzekerheid. Hij wilde weg. In oude brieven lees ik dat mijn ouders met de gedachte speelden terug te keren naar Amsterdam. Maar hoe en wie zou dat betalen? Waren zij welkom? ‘Nee’, schreef oma terug. ‘Er is veel woningnood en er komen al zoveel mensen uit Indië aan. Veel artikelen zijn nog steeds op de bon.’ Uiteindelijk kreeg mijn vader in 1950 goed betaald werk in Biak, Nieuw-Guinea. Mijn moeder kon er als secretaresse aan de slag bij de Koninklijke Marine. Het was een onbekommerde tijd. Toch, op 26 december 1951, moesten wij halsoverkop naar Nederland in verband met ernstige gezondheidsproblemen van mijn moeder.
Het is nu 2022. Toch staat er in mijn (Nederlandse) paspoort sinds enkele jaren, dat ik in ‘Nederlands-Indië’ ben geboren. Een jaar of twintig geleden was dat nog ‘Indonesië’. Nederland heeft nog een lange weg te gaan om in het reine te komen met haar koloniale verleden.