Ik zie de koloniale periode niet als louter zwart
Naar aanleiding van uw interessante, onderhoudende inleiding bij de Kumpulan,…
Ik ben 81 jaar oud. In 1941 geboren te Djokjakarta, als zoon van een blonde Brabantse katholieke moeder met een universitaire titel en een Javaanse vader die aan beide kanten van sultans afstamde, een ingenieursstudie had afgerond en op een suikerplantage een verantwoordelijke functie vervulde. Geen doorsnee huwelijk. In 1943 stierf mijn vader, hij had een verkeerd medicijn gekregen tegen zijn astma. Mijn moeder bleef achter met mij, een peuter. Voordat ze met mijn vader trouwde, gaf ze les op een school geleid door nonnen. Na het overlijden van mijn vader heeft ze van alles gedaan om voldoende inkomsten voor ons beiden te verdienen. Zij was in de Javaanse familie van mijn vader volledig aanvaard. Voor de Japanners was zij de weduwe van een Javaan en zo bleven wij buitenkampers. Tot 1949 heb ik in Dokja als kind van alles van dichtbij meegemaakt, uiteraard zonder mij te realiseren wat dit voor de geschiedenis betekende. Voor mij was Soeharto een militair die in het buurtje Bintaran woonde en werkte. De slang die gevoed werd maakte meer indruk dan zijn militaire positie. Gevechten waren aan de orde van de dag, dus voor een jochie waren zij deel van de normaliteit. Het verzamelen van hulzen was een spel, pas gevaarlijk als ik er met andere jongens vuurwerk van probeerde te maken. Schoolgaan bestond voornamelijk uit spijbelen met Javaanse jongens die net als ik geen belangstelling hadden voor het volgen van lessen in een overvolle klas met zo’n zeventig kinderen. De vechtende partijen maakten gebruik van onze diensten, zoals voor het kopen van munitie bij een Chinese winkel. Mijn moeder had niet in de gaten wat ik uitspookte. Zij moest mij achterlaten om te werken, wat zij altijd gedaan heeft, ook toen Djokja onder Republikeins gezag stond. Zij had een briefje van de Republikeinse kommandant op zak waarmee zij overal werd doorgelaten. Zij was op zich bereid om in een onafhankelijk Indonesië te blijven lesgeven, de katholieke kerk had een goede relatie met de Indonesische machthebbers. Mijn leven veranderde grondig toen wij met verlof in 1949 naar Nederland reisden. Dit was voor haar de eerste keer in tien jaar dat zij haar Nederlandse familie weer ontmoette (met uitzondering van haar zus Hetty die op bezoek kwam toen ik geboren werd, op weg naar India waar zij als non ging werken). Mijn moeders familie overtuigde haar om in Nederland te blijven. Pas toen ik met mijn dochter na haar eindexamen naar Indonesië reisde, heb ik mijn geboorteland weer gezien.
Mijn verhaal gaat niet over het verwerken van een oorlogstrauma, want dat ervaar ik niet.
Roel Daru