Als kind heb ik alles van dichtbij meegemaakt
Ik ben 81 jaar oud. In 1941 geboren te Djokjakarta,…
Ik ben geboren in Soerabaja in 1942, mijn vader was al gevangen genomen door de Japanners, was chauffeur en zag mijn moeder met mij in een dockcar vanuit het ziekenhuis naar huis rijden en mocht toen vijf minuten uitstappen om zijn kind te zien. Daarna zagen we elkaar pas na de oorlog waarin hij aan de Birma-spoorweg werkte en mijn moeder en ik in het kamp Lampersari zaten.
Mijn moeder was een Indo en hoefde dus niet het kamp in, maar koos ervoor met haar vriendinnen mee te gaan in plaats van alleen met een baby achter te blijven. Van het kamp herinner ik me niets meer, mijn eerste herinnering is dat we liggend onder matrassen achterin de open bak van een vrachtwagen naar de haven werden gereden terwijl in de bomen peloppers zaten met geweren en ik in paniek raakte omdat mijn moeder zich zo nu en dan oprichtte om te kijken waar we waren.
We gingen naar Holland met de Indrapoera, bij Port Said kreeg ik ‘nieuwe’ kleren waar ik van de zenuwen in pieste, toen ik op de kade mijn statige oma Mees de Kuyper zag die ons in Rotterdam ophaalde en meenam maar haar heerlijke huis in Apeldoorn (een heel wat betere ontvangst dan die vele anderen kregen). Na een halfjaar gingen we terug naar Indië, en woonden we in Malang, waar mijn zusje Judith geboren werd. Mijn vader zat bij het KNIL (intendance) en we bleven daar tot 1952. Ik ging er naar school, had vriendinnetjes, ging naar balletles en beleefde veel andere leuke dingen!
We hadden een baboe, djongos , kebon, kokki en djait, en mijn moeder ging daar behoorlijk en aardig mee om. Het enige wat ik me herinner van het feit dat mijn vader in het leger zat is dat hij me soms naar school bracht in een jeep en ik ooit een pistool onder zijn kussen vond toen ik in het ouderlijk bed mocht inslapen.
Toen we maanden moesten wachten op een boot die ons voorgoed naar Holland zou terugbrengen woonden we in hotel Niwa in Batavia, waar ik hand in hand met mijn vader Soekarno het volk hoorde toespreken vanaf het balkon van een groot wit huis aan het Koningsplein.
Met grote interesse heb ik de twee delen van het programma over Indië gevolgd, daarnaast lees ik alles wat ik tegenkom over Indonesië, natuurlijk Revolusi van David Van Reybrouck maar ook Tabé Het lange afscheid van Indië en nu net heb ik het nieuwe boek van Otto de Kat gekocht.
Alleen, hoe is het in godsnaam mogelijk dat ik van de jaren in Malang alleen maar heerlijke herinneringen heb? Vakanties in de bergen (hoewel we er heen reden in konvooi, met voorop een jeep met een ijzeren staaf om de stalen draad te breken die over de weg gespannen werd om kelen door te snijden). Zwemmen in Selecta, het heerlijke zwembad daar boven bij de huisjes die daar waren neergezet voor de mensen van het leger. Vriendinnetjes, lieve bedienden, leuke school. ’s Avonds zitten op het platje en saté kopen van de mannen die met een pikolan over hun schouder langskwamen.
Zou mijn leeftijd eraan debet zijn, of het feit dat mijn ouders ondanks alles veiligheid boden?
Natuurlijk is er nooit door mijn vader gepraat over zijn KNIL-tijd, iets wat je ook hoort van anderen. Ook mijn moeder vertelde niets over het kamp. Wél werd ik benaderd door een vrouw die als jong meisje bij ons in het huisje van Lampersari woonde en in mijn moeders verhalen werd aangeduid als Spriet. Zij vertelde dat mijn moeder een grote rust uitstraalde, nooit is gelagen door de Japanners en ‘oudste’ van de wijk in het kamp was waar we woonden.
Toch blijft mijn vraag hoe het mogelijk is dat ik zo’n heerlijke herinnering aan mijn jeugd heb altijd overeind.
Leonoor Mees