Als kind heb ik alles van dichtbij meegemaakt
Ik ben 81 jaar oud. In 1941 geboren te Djokjakarta,…
Mijn naam is Tony Leyting en ben geboren op 29 maart 1948 te Bandung in Indonesië. Mijn vader was beroepsmilitair bij het KNIL. In 1942 vocht hij tegen de Japanse bezetters en werd gevangengenomen, geïnterneerd en te werk gesteld aan de Birma-spoorweg. In augustus 1945 werd hij bevrijd door de Engelsen en de Australiërs. Hij werd naar het hospitaal in Singapore gebracht en daarna met de boot naar Java vervoerd.
Hij kwam weer terug bij zijn gezin in Bandung, ik was toen nog niet geboren. Mijn moeder was geïnterneerd in een vrouwenkamp in Bandung en ging na de bevrijding in 1945 naar het huis in Bandung. Daar hebben ze tot aan de Bersiap weer even samengewoond, al was mijn vader getraumatiseerd, geestelijk ziek en mijn moeder zwak. In 1954 ben ik samen met mijn broer Max naar het weeshuis Vincensius in Jakarta geplaatst en eind 1955 kwam mijn moeder vanuit Bandung met de trein, samen met mijn jongere broers Eric, Robbie, Willy en zus Elvier om ons op te halen en gezamenlijk zijn we toen naar Tandjoeng priok gereisd om van daaruit met de M.S. Sibajac naar Nederland te varen.
(Mijn vader was al een jaar eerder naar Nederland gegaan, in verband met zijn ernstige trauma en geestelijke toestand. Hij verbleef in een psychiatrisch ziekenhuis en is in 1993 op vijfentachtigjarige leeftijd overleden.)
Het was meteen een hele belevenis op de boot. We speelden graag op het dek van het schip, kregen goed te eten en hadden geen last van zeeziekte (mijn moeder wel). We voeren via Kaapstad en het schip lag daar twee dagen aangemeerd. Ik kan mij nog heel goed de tafelberg herinneren die we vanaf de reling bekeken. We deden veel spelletjes, er was een zwembadje. Op de Golf van Biskaje belandde het schip in een hevige storm, de golven spoelden over het dek.
Bij aankomst in Nederland kan ik mij nog goed herinneren dat er een dichte mist lag over de Noordzee, voor de haven van Rotterdam. De misthoorns hoorde je overal. Het schip moest bijna een dag wachten voordat het de haven in kon varen. Het was eind januari 1956 en het vroor 10 graden. We hadden onze ‘gekregen’ winterkleding aan.
Voor dat we van de boot mochten kwamen er instanties om ons te checken. Ik (acht jaar) werd apart gehouden samen met mijn broer Max (negen jaar) omdat ze tuberculose bij ons vermoeden. We werden met een rode kruis-auto naar het Rooms Katholieke Sanatorium de Klokkenberg vlakbij Breda gebracht. Afscheid van mijn moeder heb ik niet kunnen nemen, we zagen haar nog van een afstand maar mochten niet naar haar toe vanwege besmettingsgevaar.
Dit was mijn start in Nederland. Mijn moeder en andere broers en zus zijn naar een pension in Breda gegaan. Daar hebben ze ongeveer vier jaar gewoond en de laatste twee jaar heb ik daar ook gewoond.
De periode van kuren in de Klokkenberg heeft ongeveer anderhalf jaar geduurd. We voelden ons niet ziek maar kregen een streng dieet, veel bedrust, ook in de open lucht, zoals toen de behandeling was van tuberculose. Wij kregen onderwijs op bed!
Er waren nonnen als verpleegkundigen en we zagen onze moeder en familie alleen achter glas. Ik heb ook mijn heilige communie daar gedaan. Samen met mijn broer Max hadden we veel heimwee en verlangden om naar onze moeder te kunnen gaan. Wij sliepen samen op een kamer op de begane grond en op een avond in maart 1956, het was koud, het had gesneeuwd en het vroor, zijn we in onze pyjama en blootsvoets uit het raam geklommen en zijn we gevlucht. We zijn richting de straat gelopen en in gedachten liepen we zo richting onze moeder. Inmiddels was onze afwezigheid opgemerkt en werd er alarm geslagen. We werden opgepikt door de politie en teruggebracht. We hebben de 1,5 jaar uitgelegen!
Mijn moeder kwam ons ophalen en met de bus gingen we naar pension de Kroon in Breda. Ik ging naar school en op de woensdag gingen wij vaak naar de bakker op het plein want die had een tv. Ook ging ik vaak naar mijn oma toe die inmiddels een huis toegewezen had gekregen. Daar woonde ook nog twee ooms en twee tantes. Het was altijd thuiskomen bij oma met lekker eten en dergelijke. Er werd ons, met name aan mijn moeder door de instanties verteld dat er binnenkort ook wel een huis voor haar beschikbaar zou komen maar dat is nooit zover gekomen.
In 1960 kwam het bericht dat we naar Leersum gingen verhuizen, een ander pension. Verder weg van oma, oma’s huis en weer opnieuw beginnen op school. Ik vond het niet leuk dat we weg moesten uit Breda! Ik wist niet hoe ver het was en wat ons daar weer te wachten stond. In Leersum hebben we op het Bos en Heide park gewoond, dat heette later Tamarinde. Ondanks het gemis van oma heb ik in Leersum een goeie tijd gehad. We speelden veel in de bossen, bij de zandafgraving. Ook ging ik naar school in Leersum, we liepen altijd naar school de heuvel af. Ik ben in 1963 geadopteerd door een gezin in De Meern, samen met mijn broer Willy. Later kwamen ook mijn andere twee broers in het gezin. Het gezin bestond uit vader, moeder en drie kinderen die nog thuis woonden. Ik heb in die periode geen goede opvang ervaren. Ik kreeg er geen basis en merkte heel duidelijk het verschil wat gemaakt werd met de eigen kinderen. Dat is kwetsend om te ervaren. Ook kregen zij geld voor onze opvang. Wij werden geadopteerd omdat onze moeder niet meer goed voor ons kon zorgen.
In De Meern ging ik naar de basisschool, omdat ik een behoorlijke leerachterstand had opgelopen moest ik naar de BLO. Ik kreeg er les van de fraters. Daarna ging ik naar de LTS.
In 1965 ben ik gaan werken als schilder, vervolgens als meubelmaker in combinatie met een opleiding. Uiteindelijk ben ik meubelmaker geworden, met restaureren als specialisatie.
Mijn moeder is in 1967 overleden in het ziekenhuis in Veenendaal, ze heeft nooit meer zelfstandig een woning gehad. Tamarinde is haar laatste woonplek gebleven.
Tony Leyting