‘Mijn vader stelde als bestuursambtenaar alles in het werk voor orde en welvaart’
Mijn naam is Herry Schoevers. Ik ben Indischman, geboren op…
Ik ben zelf van ‘Indische’ afkomst: geboren in Bandung in 1940, heb ik van december 1942 tot november 1945 gevangen gezeten in het jappenkamp BanjuBiruXI, bevrijd door de door u beschreven Ghurka’s. Dat u daar in uw boek specifieke aandacht aan hebt besteed acht ik niet alleen van groot belang, maar heb ik ook zeer op prijs gesteld. Mijn vader is overigens tijdens de oorlog als krijgsgevangene (hij was reserveofficier) aan boord van het hellship de Kyokku Maru in mei 1943 in de haven van Modji overleden.
Een boek als uw Revolusi had waarschijnlijk moeilijk door een Nederlander geschreven kunnen worden. De enige die dat misschien had kunnen doen is Cees Fasseur geweest. Cees heb ik goed gekend van mijn studie in Leiden en hij is altijd een goede vriend van me gebleven. In 1968 woonde ik vlak bij hem in Den Haag. Op een zaterdagmorgen in december 1968 had ik de Volkskrant gekocht en zag daarin het lange interview met Hueting. Toevallig kwam ik toen Cees op straat tegen en wees hem op dat artikel. Zijn sarcastische reactie was alleen maar dat hij misschien zelf ook het nodige had gedaan. Daarna is hij in januari bij die affaire betrokken geraakt toen hij als ambtenaar op het Ministerie van Justitie in een korte periode en onder grote druk een rapport moest schrijven voor premier De Jong.
Toen hij hiermee bezig was heb ik hem een paar keer thuis gesproken. Hij zei me toen dat het een onmogelijke opdracht was omdat het ging om enkele tientallen kisten vol met documenten. ‘Ik heb er alleen maar wat van de bovenliggende uitgehaald’, zei hij me, met de opmerking dat je er wel 20 proefschriften over zou kunnen schrijven. Dat is dus het beroemde ‘rapport-Fasseur’ waarover nog steeds wordt gesproken. Die kwalificatie is natuurlijk niet alleen misplaatst, omdat een overheidsrapport nu eenmaal nooit de naam krijgt van de ambtelijke schrijver ervan, en het rapport vele jaren later alleen maar die naam kreeg omdat Fasseur toen een bekende auteur werd, o.a. over Nederlands-Indië. Maar hij heeft zich nooit meer met de oorlogsmisdaden willen bezighouden, omdat hij niet in eindeloze verhitte debatten verstrikt wilde raken. Maar toen hij met dat rapport voor premier De Jong bezig was in januari/februari 1969 heeft hij tegenover mij wel duidelijk gemaakt dat er de meest vreselijke misdaden waren begaan.
Zo herinner ik me nog goed dat hij een laatje van zijn bureau opentrok en zei ‘hier ligt het geheime rapport van Westerling dat pas na een x-aantal jaren mag worden geopend’. Of dat rapport nu beschikbaar is, is mij niet bekend. Overigens heeft Fasseur mij ook eens verteld dat Lou de Jong toen hij bezig was met de delen over Nederlands-Indië als aanvulling op zijn veeldelige geschiedenis van Nederland tijdens WOII, bij hem langs was gekomen om te vragen of er inderdaad oorlogsmisdaden waren gepleegd in Nederlands-Indië, of dat er eerder sprake was geweest van excessen. Cees heeft hem toen geantwoord dat er inderdaad sprake was geweest van oorlogsmisdaden en dat hij het dus ook maar zo moest noemen. Maar Lou de Jong heeft dit advies van Fasseur uiteindelijk niet overgenomen.