‘Mijn vader stelde als bestuursambtenaar alles in het werk voor orde en welvaart’
Mijn naam is Herry Schoevers. Ik ben Indischman, geboren op…
Ik ben in 1958 getrouwd met een Indische man, Henk Kemper, uit Surabaya die in 1950 naar Nederland kwam om te studeren. Vragen over Indië ging hij uit de weg. Daardoor ben ik heel veel gaan lezen. In Revolusi staat niets over het oppakken van meer dan 2000 Nederlanders en Indo’s die werden vervoerd naar binnenplaats de Simpangsociëteit. Op 15 oktober 1945 (later ‘Bloedige Maandag’ genoemd) werden ongeveer 1500 mannen en jongens uit hun huizen en van straat gehaald en naar het hoofdkwartier van de pemuda’s gebracht, dat een deel was van de Simpangsociëteit. In totaal werden daar later 2348 gevangenen bevrijd. Pas in 1995 was mijn man eraan toe terug te gaan naar Surabaya. Ik heb opgeschreven wat zijn ervaringen waren, die hij later ook uiteenzette bij het Stadsarchief in Breda. Zijn originele getuigenis ligt aldaar.
Op 15 oktober 1945 kwamen de pemuda’s om 7 uur morgens langs bij ons huis in de Wiesestraat. Ik was buiten en werd daar opgepakt. Ik was 16 jaar. Ze wilden ook mijn 2 jaar jongere broer meenemen, maar mijn moeder zei dat ze aan 1 jongen wel genoeg hadden. Anderen zijn uit huis gehaald en op vrachtwagens geladen. Mijn kleine broertje vertelde later: ‘Ze speelden net de Koekoekwals op de radio toen ze jou weghaalden. Als ik die muziek hoor, moet ik er steeds weer aan denken.’
We werden naar een verzamelplaats gebracht in een huis aan de Coenboulevard (nu Jalan Raya Dr. Sutomo). Vandaar zijn we met vrachtwagens naar de beroemde en deftige Simpangsociëteit vervoerd. Daar moesten we moesten we op de binnenplaats staan, ons uitkleden tot op onze onderbroek of kort broek en hebben met onze handen in de lucht en omhoog kijkend de rest van de dag moeten doorbrengen. Waarschijnlijk is iedereen die dit niet volhield vermoord. We mochten niet zien wat er zich verder afspeelde. In ieder geval zijn er slachtoffers gevallen, wat te horen en te ruiken was.
Soms werden mannen door de pemuda’s meegenomen naar binnen. Wat daar gebeurde wist je niet. Velen kwamen niet terug. Ook ik werd meegenomen. Ik stond doodsangst uit. Ik werd naar een badkamer gebracht om te drinken. Daar zag ik de resten van vermoorde mensen, alles zat onder het bloed. In de wc-pot lag een afgehakt hoofd. Ik liep op mijn blote voeten en stond tot mijn enkels in het bloed. Daarna werd ik weer teruggebracht naar de plaats waar ik eerst stond. Waarom sommigen mochten drinken, weet ik niet. Ik voelde mij zó machteloos in deze situatie. Meer dan 2000 mannen die onder schot werden gehouden door een paar Indonesiërs en niemand die iets durfde te ondernemen.
Tegen de avond werden de overlevenden weer in de vrachtwagens geladen en weggebracht naar de gevangenis in de Werfstraat. Daar aangekomen moesten we van de vrachtwagens springen. Om ons heen stonden Indonesiërs met wapens en bamboesperen. Wie het niet lukte om over de bamboes te springen werd doodgestoken. In de gang die naar de cellen leidde, stonden twee rijen Indonesische gevangenen Hier moest we tussendoor rennen. Ze sloegen met knuppels, bamboesperen en ander wapentuig, Wie viel, werd vermoord. Het lukte mij en mijn beide neven die ook opgepakt waren, om bijna ongedeerd in één cel terecht te komen. Een cel waar meer dan tweekeer zoveel mensen in werden gepropt dan er eigenlijk in konden. Er waren maar een paar Indonesiërs die gewapend de wacht hielden. Af en toe werd er op de gevangenen geschoten.
Onze bevrijding kwam op de nacht van vrijdag 9 en zaterdag 10 november. Gurkhasoldaten onder leiding van de Nederlandse militair Jack Boer schoten met een tank een gat in de muur van de gevangenis. De sloten van de cellen werden stukgeschoten. Alle Indonesiërs zijn bij de aanval omgekomen. Ik heb gezien dat de Gurkha’s aan de bevrijde Nederlanders vroegen wat ze met de Indonesiërs moesten doen. Ze maakten een snijdend gebaar langs hun kelen.
Op dezelfde dag dat ik werd bevrijd, werd mijn familie vanwege veiligheidsoverwegingen door de Britten naar Singapore gebracht. We hadden elkaar dus net gemist en ik wist niet waar ze waren. Leefden ze nog? De straten lagen vol doden en het stonk enorm. Uiteindelijk begon het Rode Kruis met het ophangen van berichten over mensen die naar Soerabaja terugkwamen. De namen van mijn familieleden stonden erop. Ik ben de volgende dag op zoek gegaan. Het was tien kilometer lopen naar de haven. Ik had geen vervoer en moest dus gaan lopen. Eenmaal bij de haven vond ik al snel mijn ouders. Mijn vader herkende me eerst niet. ‘Een jonge man voor jou!’ riep hij grappend naar mijn moeder. Toen ze mij zag, zei ze tegen hem: ‘Dat is jouw oudste zoon.’ Met zijn gezicht nog onder het scheerschuim heeft hij mij toen vastgepakt en omhelsd.