‘Mijn vader stelde als bestuursambtenaar alles in het werk voor orde en welvaart’
Mijn naam is Herry Schoevers. Ik ben Indischman, geboren op…
Als tienjarig jongetje heb ik de Bersiap-periode meegemaakt. Ik zat in kamp 6 van Ambarawa (Midden-Java), samen met mijn moeder en mijn zes broers en zussen. In dit kamp hadden de Japanners tijdens de oorlog ongeveer 3000 Nederlanders geïnterneerd. Mijn vader zat in een mannenkamp op West-Java, enkele honderden kilometers bij ons vandaan. We leefden onder voortdurende druk en waren ondervoed.
In augustus 1945 capituleerde Japan en was de oorlog voorbij. We waren uitgelaten van blijdschap. Vrijheid! Er lag een nieuw leven voor ons, een leven in vrede, we waren bevrijd van druk en zorgen. Maar het pakte anders uit.
Overal op Java ontstonden gewelddadige strijdgroepen. Ze werden bewapend uit munitiedepots van de verslagen Japanners. Met de zo verkregen macht terroriseerden de strijders de bevolking met etnische zuiveringen onder Indische Nederlanders en Chinezen en met meedogenloze aanslagen op landgenoten die hun niet welgezind toeschenen.
Het kamp ging weer dicht, wij moesten binnenblijven, mijn vader had zich nog juist bij ons kunnen aansluiten. Het kamp werd door Gurkha’s uit India, militairen van het Engelse leger, verdedigd en bewaakt, maar veilig was het niet. Uit bomen rondom het kamp werd geschoten en er vielen doden. Onder hen twee leeftijdsgenoten die ik kende, een jongen en een meisje. Het heeft me dagenlang beziggehouden.
De periode van onrust en levensgevaar heeft een paar maanden geduurd. Telkens als het kampalarm afging moesten wij onder de bedden duiken en schuilen. Tenslotte kwam de Engelse legerleiding tot de conclusie dat het militaire potentieel ontoereikend was, dat de kampen in Ambarawa zo niet te verdedigen waren en dat we moeste evacueren. We werden in vrachtwagens gehesen, in militaire escortes door vijandelijk berggebied naar de havenstad Semarang vervoerd en vandaar naar Ceylon verscheept. Daar waren we veilig.